D. Andere neuromythen

Behalve de studies die Grospietsch en Mayer (2018, 2019, 2021a, band Grospietsch 2019) hebben toegepast om een wetenschappelijke verduidelijking te geven (Kattmann et al., 1997) van de genoemde neuromythen, bestaan er weinig verdere theoretische beschrijvingen van andere neuromythen (bijvoorbeeld in Jarrett, 2014; Beck, 2016; Tokuhama-Espinosa, 2018). Zo is er bijvoorbeeld de neuromythe dat we slechts de 10% van onze hersenen gebruiken. Volgens Grospietsch en Mayer (2019) is de kern van waarheid die aan deze neuromythe ten grondslag ligt dat hedendaagse beeldvormende technieken kunnen laten zien welke specifieke hersengebieden betrokken zijn bij bepaalde mentale of fysieke activiteiten. Zo bestaan er veel fMRI-beelden waarin slechts een deel van de hersenen in kleur is uitgelicht.

Een andere neuromythe die pleegt te worden beschreven in onderzoek naar (mis)concepties van scholieren is het bestaan van specifieke opslaglocaties(harde schijf) in de hersenen (vgl. Schletter en Bayrhuber, 1998). Volgens Grospietsch (2019) is de kern van waarheid die aan deze neuromythe ten grondslag ligt dat de kleine hersenen verschillende corticale regio's bevatten met een functionele taakverdeling. Er is ook een neuromythe over het bestaan van kritieke tijdsperioden voor leren. De kern van waarheid die volgens Grospietsch en Mayer (2020) ten grondslag ligt aan de neuromythe over kritische tijdsperioden voor leren (Howard-Jones, 2010; Adey en Dillon, 2012; Tokuhama-Espinosa, 2018), is dat bepaalde dingen gemakkelijker geleerd kunnen worden tijdens bepaalde gevoelige fasen in de kindertijd (Thomas en Johnson, 2008; Carter, 2014).

nl_BEDutch